w
Peter
Berends
TRAMRITTEN TUSSEN VELP EN ARNHEM IN OORLOGSTIJD
1) Arnhemse tram rijdt op 10 mei 1940 door de
frontlinie!
Nadat
Arnhem om ongeveer 10 uur in de ochtend van de 10de mei 1940 door het
binnengevallen Duitse leger was bezet, besloot de directie van de Arnhemse tram
‑ in al hun onnozelheid ‑ om eens te controleren of de tramlijn
naar Velp nog wel intact was. De electrische stroomvoorziening werkte ondanks
de ontstane oorlogstoestand namelijk nog heel normaal. Zij gaf aldus opdracht
om een tramwagen vanuit Arnhem naar Velp te laten rijden. De trambestuurder
ontdekte op zijn rit tot zijn verbazing dat Velp nog in handen van het
Nederlandse leger was. Bij elk belangrijk kruispunt in Velp stonden namelijk
Nederlandse soldaten op wacht, die de militaire toestand nauwkeurig in de gaten
hielden. Maar ondanks deze ontdekking hield de trambestuurder zich aan de
opdracht van de directie en reed met de tramwagen naar het eindpunt in Velp en
daarna weer terug naar Arnhem. Dit leverde geen enkele moeilijkheid op. Zou de
man wel beseft hebben dat hij zich even in een unieke situatie had bevonden?
Hij was namelijk bij de uitvoering van zijn opdracht tot twee maal toe door de
Duits ‑ Nederlandse frontlinie gereden!
Op 11 mei werd ook Velp door de Duitsers bezet en trokken de gehele dag
lange Duitse colonnes legervoertuigen vol met soldaten door het dorp vanuit de
richting van Zutphen naar Arnhem. De volgende dagen ‑ de oorlog had zich
inmiddels helemaal verplaatst naar het westen van Nederland ‑ reed er
geen tram in Arnhem en omgeving. Op 14 mei was het echter weer rustig in Arnhem
en Velp en daarom liet men de trams op alle lijnen weer volgens de normale
dienstregeling rijden. Maar de oorlog in het westen van Nederland woedde nog
volop! 's Middags bombardeerde de Duits luchtmacht zelfs Rotterdam waar grote
branden in het de stadsgebied uitbraken, die nog dagen aanhielden na de
algemene capitulatie van de Nederlandse strijdkrachten op die avond.
2) Duitsers in de tram
A1 gauw
na de algemene capitulatie van het Nederlandse leger bemerkten we dat alle
Duitse militairen gratis gebruik van het openbaar vervoer mochten maken. Zij
hoefden dus niet v66r in de tram te stappen om bij de trambestuurder een
kaartje te kopen. Voor het gemak stapten zij daarom meestal in via de uitgang
van de tram. Om te verhinderen dat reizigers door deze achterdeur te gebruiken
gratis zouden kunnen meereizen, had men vroeger al v66r de achterdeur een
stalen extra deur aangebracht die alleen van binnenuit te openen was. De enige
manier voor de wachtende Duitsers om op tramhaltes via de achteruitgang in de
tram te stappen, was hulp van uitstappende passagiers. De Duitsers hielden deze
extra deur dan vast en op die manier konden zij na het uitstappen van
passagiers de tram binnenkomen. Maar wat deden wij (als het lukte) om de
Duitsers te pesten en ze buiten de tram te houden? Wij trokken na het
uitstappen van de laatste passagier de stalen deur uit de handen van de
wachtende moffen, zodat de deur dichtklapte. Dit geluid was voor de
trambestuurder altijd het sein om te vertrekken. De moffen waren natuurlijk
woedend en balden hun vuisten, maar na het sluiten van ook de buitendeuren door
de trambestuurder en het snel optrekken van de tram hadden ze geen kans meer om
ons te belagen. Terwijl de tram snel vaart vermeerderde, trokken we dan lange
neuzen tegen het woedende groengeklede moffenvolk. Ha, die zit, riepen wij dan
tegen elkaar!
3) Najaarsrit in 1943 met de tram van Velp naar
Arnhem
In de
zomermaanden ging ik op de fiets naar school, maar in de herfst en winter deed
ik dat met de tram. Ik woonde gelukkig dicht bij het Velpse eindpunt van de
tram, waardoor ik hoeveel mensen er ook naar Arnhem gingen ‑ altijd van
een plaats verzekerd was. Dat kon in het ongunstigste geval ook een staanplaats
zijn.
Met een
aantal scholieren van ook andere scholen vormden wij bijna elke dag een vast
groepje, dat zich aan het begin van de rit op het achterbalkon van de nogal
oude bijwagen van de tram vestigde. Deze bijwagens had de trammaatschappij van
Arnhem van de Amsterdamse tram gehuurd. Zijzelf bezat namelijk te weinig
rijdend materieel om de in oorlogstijd ontstane grote stroom reizigers adequaat
te kunnen vervoeren.
Toen we
na een korte tijd bemerkten hoe vervelend het was wanneer instappende reizigers
zich door ons volgepakte achterbalkon een weg naar het middendeel van de wagen
worstelden, sloten we radicaal zowel de buitendeur als de binnendeur van onze
bijwagen. Als mensen gingen bonken op de deur van de tram en schreeuwden dat ze
naar binnen wilden, keerden wij hun demonstratief de rug toe.
Sinds
oktober hadden we bijna elke dag dezelfde (nieuwe) conducteur in onze bijwagen.
Hij heette Frans. Deze Frans was een aardige kerel en hij was altijd in een
vriendelijke stemming. Toen hij er pas was, had hij er bezwaar tegen gemaakt
dat wij ons achterbalkon hermetisch voor andere reizigers afsloten, maar al
gauw legde hij zich bij ons besluit neer. Als hij maar in de gelegenheid bleef
om elke dag onze abonne
mentskaarten
te controleren, zo zei hij, en dat deed hij via het doorgeefluikje in de
tussendeur.
Pas als Frans aan het verbindingstouw had getrokken, dat bij de bestuurder
van de motorwagen een bellend geluid voort
bracht,
kon de tram vertrekken. De tram vertrok bijna altijd afgeladen vol en bij de
volgende halte kon er al geen muis meer bij. Bij de derde en volgende haltes
racete de tram dan ook in volle vaart langs de dichtopeengepakte menigte die
ook zo graag met de tram meewilde.
Omdat de raampjes potdicht waren, begon het al gauw onfris te ruiken en dat
werd nog erger wanneer Harry Flower, een van origine Engelse jongen uit onze
buurt, een pijp opstak. Er was weliswaar geen echte tabak meer te krijgen, maar
daar wist Harry wel wat op. Hij had van huis wat draadjesachtige theesurrogaat
meegenomen, die hij vervolgens in zijn pijp stopte.
Na een,
twee, drie lucifers gebruikt te hebben, kwam er een enorme vieze lucht uit de
pijp, maar dat kon Harry niets schelen. Daar moesten we maar aan wennen, vond
hij. En hiertoe waren wij ook wel gedwongen, want we konden dicht op elkaar
gedrongen, toch al geen vin verroeren.
Op een gegeven dag, het liep zo tegen november, begun Frans te klagen dat
hij thuis geen kaarsjes meer had voor Kerstmis en hij wilde de kerstboom met
Kerst toch zo graag van lichtjes voorzien. Zouden wij allemaal voor hem elk een
kaarsje willen meenemen? Dat wilden we wel voor hem doen. In de paar weken
daarna kreeg hij hij van ons in totaal wel 20 kaarsjes en dot waren er in die
tijd een hele hoop! Na de kerstvakantie, begin 1944, vertelde Frans ons dot hij
en zijn vrouw door onze gulheid de mooiste kerstmis sinds jaren had kunnen
vieren.
4) In een verduisterde tram op weg naar
dansles
In
september 1943 ging ik naar mijn eerste dansles. Zoals dot voor middelbare‑schoolleerlingen
in Arnhem gebruikelijk was, was dot op de dansschool van Wensink in de
Parkstraat.
Deze
buurt had in vroeger tijden een chique aanzien gehad, maar de glans daarvan was
sinds het begin van de 20ste eeuw wat verloren gegaan. Maar een dansschool
paste daar wonderwel in. De "nude" Wensink was een klein mannetje die
wat schuifelend door de danszaal stevende, maar die wel heel goed dansles gaf.
Hij
begun de les altijd met de mededeling: "Heren, kies een dame".
Aangezien de "heren" vaak wat eenvormig waren in hun waardering voor
enkele knappe meisjes, stoven zij allen in een gesloten groep op de en‑kele
schoonheden of en stonden don hijgend massaal te buigen om de dame van hun keus
ten dans te vragen. Het was een soort Olympische wedloop: wie door middel van
een sprint het snelst de overkant van de zaal bereikte,
‑
waar de meisjes zaten ‑, wachtte als beloning een kwartier gelukzaligheid
op de dansvloer, terwijl de "verliezers" van de race met een nogal
strak gezicht de aftocht bliezen en zich don maar snel naar een van de dames
van hun "tweede" keus begaven.
Een
moeilijkheid was in die oorlogstijd hoe je in het pikdonker van Velp naar
Arnhem kwam. De autoriteiten hielden scherp in de gaten of men zich wel aan de
verduisteringsmaatregelen hield. De vaak 'avonds en 's nachts naar Duitsland avervliegende
Britse bommenwerpers mochten geen enkele lichtschijn vanaf de grond kunnen
zien. De Britse vliegers "kenden geen genade" volgens de Duitse
propaganda. Daarom moest ik vanuit mijn huis vrijwel tastend de stoep zoeken,
die mij langs de straat voerde naar het eindpunt van de tram aan het eind van
de Van Heemskerklaan. Zodra ik in het donker het silhouet van de tram vaag kon
ontdekken, zag ik direct daarna het heel zachte blauwe licht van zowel de
afgedekte koplampen als de verduisterde lampen binnenin de tramwagen. En zo
begun de rit naar Arnhem.
Er
zaten 's avonds meestal maar weinig mensen in de tram.
Qm mijn gang naar de dansles niet alleen maar op de tast behoeven te doen,
kreeg ik van mijn ouders voortaan een lamp mee in de vorm van een moderne
versie van een stallantaarn uit de 18de eeuw met een kaars erin. Het rijtje
horizontale lichtopeningen was afgedekt met schuin naar beneden gerichte
kapjes, zodat de "vliegers die geen genade kenden" geen kans kregen
om mij als mogelijk militair object in Arnhem te zien lopen vanaf de halte op
de Steenstraat via de Spijkerlaan op weg naar het dansparadijs van Wensink.
Gelukkig
was het eens in de maand volle maan en met dot licht had je de stallantaarn
niet nodig. Als de hemel erg helder was, kon je in het geval van overvliegende
Engelse vliegtuigen
niet
alleen het motorgebrom horen, maar soms hoog in de lucht zelfs de witte
condensstrepen zien.
5) Brutale "grijze muizen" in de
tram
Toen
Jan Ten Brinke en ik we op een dag na schooltijd om ongeveer kwart voor een 's
middags op de Steenstraat in de tram stapten om weer naar Velp te ri jden,
bleken op het middenbalkon van de vier‑asser, het modernste type trams
die Arnhem bezat, een aantal "Nachrichtenhelferinnen" (vrouwelijke
telefonistes) te staan. Bij ons Nederlanders stonden deze meisjes beter bekend
als "grijze muizen" vanwege de blauwgrijze uniformpjes, die zij
droegen. Aan de ene kant van Jan stonden deze meisjes zeer dicht tegen hem aan,
zo vol was het.
Aan
mijn kant stonden enkele Duitse soldaten van de "Flak", het
luchtafweergeschut, dat langs de zuidkant van het ten noorden van Arnhem
gelegen vliegveld Deelen naar de hemel wees en 's nachts met hun
luchtdoelkanonnen te keer gingen als er Britse vliegtuigen naar Duitsland
overvlogen. We stonden los tussen hen in, omdat we ons nergens aan vast konden
houden. Ik had de schooltas tussen mijn benen op de grond gezet en er zaten
nogal wat Engelse pamfletten in die 's nachts door de Britse bommenwerpers
boven Arnhem en omgeving waren uitgeworpen. De teksten waren, zoals te
verwachten was, zeer antiDuits. Ik had ze op school met Felix Valk geruild
tegen dubbele exemplaren die ik al in mijn bezit had.. Ik vond het toch wel wat
griezelig met deze Engelse propaganda in mijn tas, terwijl ik mij op nog Been
10 cm afstand van een van de Duitsers bevond.
Aan het stuur van de tram stond de bestuurder bekende "Bulletje",
een kleine trambestuurder met een bol gezicht en kraaloogjes.
"Bulletje" had blijkbaar haast: met een ruk zette hij de tramwagen in
beweging, waardoor wij ons niet meer overeind konden houden. Jan viel daarbij
tegen den van de vijandelijke meisjes aan, waarop dit zachtaardig uitziende
meiske met haar parmantige kwartiermutsje op haar hoofd opeens hard begon te
schelden. Ze schreeuwde tegen Jan "Du Luder!" (jij loeder).
In die
tijd had het woord "loeder" (ook in het Duits) de betekenis van een
uiterst gemeen persoon van laag allooi. Het was dus niet mis, als dit
scheldwoord gebruikt werd.
Het gebruik van dit scheldwoord was voor een van de Flaksoldaten blijkbaar
het sein om er nog een schepje bovenop te doen. Hij haalde met zijn arm ineens
uit en gaf Jan een enorme klap op zijn hoofd. We schrokken ons wild, maar Jan
was ondanks de klap en de schrik zo verstandig om niet te reageren. Een
mogelijk escalatie van de situatie was hiermee voorkomen. Indien dit niet het
geval geweest zou zijn, was het zeker mogelijk geweest dat het tot een
visitatie van onze schooltassen zou zijn gekomen en zou ik met name vanwege
mijn Engelse ‑ bovendien ook nog in de Duits taal gestelde ‑pamfletten
daarbij zeker in moeilijkheden hebben kunnen raken. De Duitse bezetters waren
nu eenmaal niet zachtzinnig.
Zonder
dat hij het besefte, had Jan de situatie echter gered.