Jantine de Boer ‑ Van der Wal

 

 

Wereldoorlog 11 door de ogen van JJ

        Het verhaal van een oorlogsjeugd

 

 

Het verhaal van de tweede wereldoorlog, zoals beleefd door Jantine Josina van der Wal, geboren 14 april 1932 in Rotterdam. Voor mijn kleinkinderen.

 

 

 

 

Het was de zomer van 1939. Ik was zeven jaar. Samen met de buurjongen zat ik in een van de hoge dennenbomen voor ons vakantiehuis op de Veluwe. We hoorden onze ouders beneden op het zandpad praten. We snapten er niets van. Ze hadden het over "mobilisatie". Geen idee wat dat was, maar de volwassenen deden er erg ernstig over. Dat woord, mobilisatie (mobiel maken van dienstplichtige soldaten) kwam die zomer nog vaak terug. Maar voor ons was het een fijne zomer en in september gingen we weer terug naar Rotterdam, waar we woonden.

 

 

Bombardement

Toen werd het mei 1940. In de nacht van 9 op 10 mei hoorden we grote, zwaar ronkende vliegtuigen. Ze lieten bommen vallen op het vliegveld bij Rotterdam. Het was oorlog. Opnieuw praatten de mensen samen op straat. Niemand ging naar zijn werk. Wie telefoon had, en dat was in die tijd een uitzondering, probeerde mensen to bellen in de buurt van het vliegveld. De geruchten werden steeds erger: alle Nederlandse vliegtuigen zouden plat gebombardeerd zijn, er verschenen inderdaad grote rookwolken aan de lucht in de verte. Soldaten in uniform liepen op straat. Er werd gezegd, dat we voorzorgen moesten nemen voor als er no‑ eens een bombardement zou komen. Vader vertelde ons, dat we dan in de WC onder de trap moesten gaan zitten en een pan, of vergiet op ons hoofd moesten zetten. We moesten daar vreselijk om lachen, maar een paar dagen later werd het menens. Op 14 mei kwamen de vliegtuigen weer boven Rotterdam, en ze lieten nu op de stad bommen vallen. We kropen met ons alien in de WC of in de kelder er naast. En ja, met een pan op ons hoofd, tegen de scherven. Het was een vreselijk lawaai, alles schudde en dreunde, het huis wankelde. Later bleek vlakbij een bom gevallen op het hoekhuis van het volgende blok. Het werd to gevaarlijk om in ons huis to blijven. Want misschien kon de brand van het verwoeste huis overslaan naar ons blok. Van de brandweer moesten we weg. De volgende morgen was de brand geblust, en konden we terug naar ons eigen huis. Toen zag ik opeens Nederlandse soldaten zonder geweer lopen. We hoorden over de radio, die de hele dag aanstond, dat Nederland had zich overgegeven aan de Duitsers. Die hadden gedreigd om na Rotterdam ook Utrecht en Amsterdam to bombarderen. En toen had de regering maar toegegeven. We hoorden toen ook, dat onze koningin Wilhelmina, haar dochter prinses Juliana en haar man prins Bernhard met de kleme prinsesjes Beatrix en Irene gevlucht waren naar Engeland.

 

 

Afweer_aeschut

Wij vertrokken opnieuw voor een lange zomer naar de Veluwe. Vader ging na zijn vakantie terug naar Rotterdam, moeder bleef met ons in Epe. Toen het echt to koud werd in het zomerhuis, gingen we terug naar Rotterdam. `s Nachts vlogen er steeds Engelse vliegtuigen over, die de Duitse steden gingen bombarderen. Langs de

 


Nederlandse kust, en ook vlak bij Rotterdam, stond zogenaamd `afweergeschut', kanonnen, die probeerden de vliegtuigen to raken. Soms lukte dat en dan tuimelde er een brandend toestel uit de lucht naar beneden. Dan hoopte je maar, dat het niet op een huffs terecht zou komen. Maar meestal vlogen ze to hoog, en kon het geschut hen niet raken. Het was wel altijd midden in de nacht, dat was het veiligst voor de piloten. Maar ik werd er wel elke nacht wakker van. Dan stond ik voor het raam to kijken en was erg bang. In december verhuisden we naar Arnhem. We kregen daar een mooi huis, veel groter dan we in Rotterdam hadden. Het werd een koude winter.

 

 

Koude winters

Ook de winters van `41 en `42 waren erg koud, er waren steeds minder kolen, want de Duitsers haalden uit Nederland (en Belgie en Frankrijk, landen die ze ook `bezet' hadden) alles wat ze zelf niet of niet genoeg hadden. Ze kochten de winkels leeg, er waren voor de Nederlanders minder voedsel en steenkolen. Wij konden dus niet meer in elke kamer een kachel stoken. Centrale verwarming bestond nog niet, we hadden kolenkachels. Eerst werd de voorkamer afgesloten. Later (winter `43) woonden we zelfs in het kleine kamertje naast de voordeur. Wij vonden het wel knus, maar voor moeder was het vast erg behelpen. Ook eten werd krap. Vader ging wel naar de Betuwe groente halen op de fiets, maar soms werd hem dat door de Duitsers bij de brug afgenomen. Alles voor niks! Ook brood was er niet veel meer. Alles was `op de bon'. Dat betekende, dat je elke maand bonkaarten kreeg, met bonnetjes waarmee je, behalve met geld, eten en kleren kon kopen. In de krant stond elke week welk nummer aan de beurt was voor brood, voor melk, voor kolen, voor kleding. Dat moest je allemaal opzoeken en bijhouden en dan kon je met die bonnen naar de winkel. Alleen, elke keer werd de hoeveelheid die je kreeg minder. En soms was er helemaal niets to krijgen, ook al had je bonnen, en geld. Er kwam ook allerlei namaak‑eten. Zogenaamde surrogaat‑pudding uit een pakje. Het leek nergens naar, en het smaakte ook nergens naar. `Mosterdpudding' noemden wij het, omdat het er net uit zag als mosterd. En moeder maakte roggepap, gemalen rogge met waterige melk. Het brood was niet wit of bruin, maar grijs, en plakkerig. Gelukkig kregen we soms van opa uit Heerde een roggebrood en als hij een varken aeslacht had, kregen we van hem worst en ham. Heerlijk vonden we dat als het pak uit Heerde kwam. We aten of en toe, noodgedwongen, van de zogenaamde `gaarkeuken', een centrale keuken waar in ‑rote gamellen massavoedsel werd gekookt. Je gin‑ er heen met een pan, kreeg een kwak(je) voor elk gezinslid. En dat was nog niet naast de deur ook, we moesten er zo'n 20 minuten voor lopen.

Maar we waren lopen gewend. Ook naar school liepen we, meestal met een paar, best                                

gezellig.

In 1943 werd onze school `gevorderd', de Duitsers wilden er een kazerne of zo iets

van maken, omdat het gebouw vlak bij het station lag. Wij moesten toen een school

delen met anderen. Dat betekende alleen ‑lange‑ morgens of middagen naar school.

Ook die school lag vlak bij de spoorlijn. Dat was soms gevaarlijk, omdat die spoorlijn

wel eens gebombardeerd werd. De Engelsen probeerden zo to voorkomen dat de

Duitsers treinen lieten lopen met oorlogsmaterieel naar Nederland toe en met

ingepikte goederen naar Duitsland terug.

 

 

Proefklas

Toen kwam de proefklas van het gym. Dat was een nieuw systeem van het Arnhemse gymnasium. Geen CITO toets, dat bestond nog niet. Voor de meeste scholen moest je

 


3

 

 

 

toelatmgsexamen doen. Maar wij gingen gewoon, ik geloof een week of drie, naar school. Daar kregen we een paar nieuwe vakken, heel spannend, Latijn, wiskunde. Ik slaagde gelukkig. Na de vakantie dus op de fiets naar het Gym, aan de andere kant van de stad.

 

Bevrijding?

In juni 1944 waren Amerikanen, Engelsen en Canadezen geland in Normandie in Frankrijk om Europa to bevrijden van de Duitse bezetting. Die lieten zich maar met zo weg jagen, er moest hard gevochten worden. Maar de geallieerde troepen kwamen toch steeds dichterbij. Ze trokken Nederland binnen, veroverden Brabant. We hoorden ze schieten vanuit de Betuwe. Als wij naar school fietsten, zagen we veel Duitsers wegtrekken, met paard en wagen, met auto's, volgeladen met alles wat ze nog hadden kunnen meepikken. Ze waren bang geworden en probeerden zoveel mogelijk spullen veilig naar Duitsland to krijgen,. Toen kwam 17 september. Het was prachtig weer die zondag, aan de hekken van de tuinen geurden de rozen. Op de terugweg van de zondagschool zagen we vliegtuigen, zweefvliegtuigen, heel laag overkomen. We draafden naar huis. Wat later de operatie Market Garden genoemd zou worden was begonnen. Nijmegen was bevrijd, nu moesten de legers nog de Rijn over. Ze kwamen over land naar de brug toe, maar met die zweefvliegtuigen lieten ze een tweede leger, per parachute, landen over de Rijn, aan de Arnhemse kant. Vanuit de zolderramen en op daken probeerde de hele buurt to zien wat er gebeurde. Sommigen hadden telefonisch contact met familie of vrienden in Oosterbeek, waar de meeste parachutisten geland waren. De hele straat liep uit, en wij vonden het spannend. Later was het niet zo leuk meer, het afweergeschut niet ver bij ons vandaan, begon to schieten. We moesten beneden in de gang slapen, op matrassen op de grond. Toen kwam het bevel aan alle inwoners van Arnhem om de stad to verlaten. Vader en moeder waren een avond en nacht bezig om dingen to verstoppen in de kelder en to be‑raven in de tuin. Want je kon op je vingers natellen dater wel gestolen zou worden als je je huis zo maar leeg liet staan. Het was moeilijk om to bedenken wat je mee moest/wilde nemen, want niemand wist hoe lang het zou duren voor we weer terug waren. Kleding? Speelgoed? Boeken? De oude kinderwagen werd volgeladen, koffers gevuld.

 

 

Evacuatie

En zo trokken we weg. Het is natuurlijk niet niks om zo je huis en je spullen onbeheerd achter to moeten laten. Moeder veegde nog de kruimels van tafel! Zij hadden besloten dat we naar Heerde zouden gaan, we konden bij opa en oma wel allemaal terecht. Dus richting Apeldoornse weg. Die was helemaal vol, met auto's, fietsen, lopende mensen. Ik zag mijn oude leraar Latijn met zijn vrouw op leeftijd aan de arm, en een klein koffertje. Meer konden ze niet houden. Maar er waren ook boerenkarren vol mensen en bagage, veel fietsen verder. Halverwege kwamen ons vrachtauto's achterop, met gevangengenomen Engelse en/of Canadese soldaten. Ze maakten het V‑teken, wij ook, hoe gevaarlijk dat ook was. Er werd ook of en toe geschoten. Pas tegen de avond bereikten we Heerde. We sliepen allemaal op zolder, daar waren kamers genoeg. Er was geen stromend water, we wasten ons bij een lampetstel, dat was een stenen waskom en stenen waterkan, daarnaast stenen zeepbakje en kammenbakje. Vuil water goot je in een afvalemmer, die `s morgens geleegd moest worden.

 


Hoewel er hier meer to eten was, was het brood slecht en plakkerig. Opa slachtte die winter nog een varken, dus honger hadden we niet. Opa had ook kippen, dus eieren.. `s Avonds deed opa de luiken dicht, er mocht geen licht naar buiten schijnen. Dat was, al een paar jaar, voorschrift van de Duitsers. Je moest zwart (verduisterings) papier kopen en dat voor de ramen spannen. Er mocht geen glimpje licht doorheen komen. Dat was om de Engelse vliegtuigen in de war to brengen. Als alles donker was wisten ze (hoopten de Duitsers) niet waar ze waren. We zaten 's avonds met ons allen bij oma om de tafel, bij de carbidlamp, want elektra hadden we niet, dat was ook al afgesloten. Mijn zus en broertje gingen naar de lagere school in Heerde. Ik kreeg bijles Latijn in Epe en wiskunde in Heerde. De koeien waren binnen voor de winter. In die schuur was kennelijk ook een bergplaats, vader en oom Wim verstopten zich daar soms als de Duitsers weer op zoek waren naar volwassen mannen voor de zogenaamde Arbeitseinsatz. Mannen werden geronseld door ze uit hun huis to halen en vervolgens naar Duitsland gestuurd, waar ze moesten werken in de Duitse munitiefabrieken. Daar hadden vader en oom natuurlijk geen zin in, dus verstopten ze zich als de Duitsers op zoek gingen naar mannen. Ze zijn nooit gevonden en dus de hele winter thuis gebleven.

 

Vluchtkoffertie

Vader ‑in‑, die winter twee keer terug naar Arnhem om nog meer spullen to halen. Dat was een hele toestand. Je moest eerst een pasje halen, en dat werd ook vaak afgewezen. Die pasjes heeft mijn broer Jan nu, die zaten in het `vluchtkoffertje' dat mijn moeder altijd klaar had staan en dat ze altijd bewaard heeft. Vader had een aanhangkar gemaakt en bracht daarmee o.a. winterkleding, schoenen, schoolboeken mee terug. Hij moest schooien bij de Duitsers om zijn eigen stad, zijn eigen huis, in to kunnen! Maar hij kreeg die toestemming, zelfs twee keen. Toen ik weer enkele schoolboeken had werkte ik wat thuis. Het werd een koude winter, en we schaatsten op de ondergelopen weilanden. Mijn Arnhemse vriendje Wicher Harmsen was terecht gekomen in Apeldoorn, in het huis van de secretaris van koningin Wilhelmina. Heel Apeldoorn was overspoeld door de zogenaamde `evacues' uit Arnhem. Wij konden naar opa en oma, maar als je geen familie in de buurt had, moest je wel vragen of je zolang bij vreemden mocht wonen. In eerste instantie had iedereen medelijden met die Arnhemmers die hun huis moesten achterlaten. Veel Apeldoorners kwamen hen, soms met paard en wagen, tegemoet om ze to helpen met hun bagage. Veel mensen boden ook een kamer aan. Maar, toen het !anger en langer ging duren, kwamen er ook veel ruzies. Stel je voor, een half jaar Lang, een vreemde familie in je huis. Samen de keuken delen, en de WC. En die mensen zaten er de hele dag, ze hadden immers geen werk. Soms ging het we] goed, werden de mensen zelfs vrienden voor het !even. De kinderen gingen in Apeldoorn naar school. De mannen bleven wat uit de weg van de Duitsers om niet opgepakt to worden, de vrouwen moesten maar zorgen dat er eten kwam.

 

Bevrijdina!

Op een dag ging het gerucht: de Engelsen komen er aan. En ze kwamen: drie soldaten, lopend. Niet erg spectaculair, geen tanks, geen geschut, maar voor iedereen toch geweldig bevrijdend, letterlijk en figuurlijk. Vader ging er heen om ze to waarschuwen, dat er zich nog Duitsers verschanst hadden in het gemeentehuis. Het waren er niet veel, hoeveel precies wist men niet, maar toch teveel om ze to negeren. Alles ging goed, zonder schieten. Ik weet niet meer hoe en wanneer ze werden afgevoerd. Wat ik me nog wel heel goed herinner is dat kleine jongetje, dat aan de

 


overkant woonde en die opeens Been muts meer op had. Hij was daar altijd mee geplaagd, omdat hij ook in de zomer iets op zijn hoofd had. Hii zei altijd heel weinig, verdedigde zich niet. Wat bleek: het was een ondergedoken joods jongetje, met heel donker haar! Ik schaam me achteraf nog!

 

 

Arnhem kapot

`7ader wilde zo snel mogelijk naar Arnhem, om to gaan kijken hoe het er daar bij pond. Nou, niet best. Er was veel kapot en gestolen. Hij wist een baantje to versieren ',~.aj het Militair Gezag, een organisatie die in die tijd van onzekerheid zonder regering (die zat ook in Engeland), vaak zonder burgemeester (velen waren door de Duitsers aangesteld, en die werden nu dus afgezet) het roer had overgenomen. Het waren Nederlandse militairen, die gevlucht waren naar Engeland en vervolgens met het Engel se/Canadese leger mee terug gekomen waren. Bij hen sloten zich verzetsmensen aan, die in Nederland geprobeerd hadden de Duitsers tegen to werken, joodse kinderen to verstoppen enzovoort. Peat baantje leverde van alles op: een huis in Apeldoorn, inclusief inboedel. Vader f1ist ook vervoer (motor) to versieren, nog meer meubels. vVe trokken zo snel mogelijk naar Apeldoorn. Ik kon nog een paar weken naar de eerste klas van het gym daar, zodat ik met het nieuwe schooljaar naar klas 2 kon.

 

 

Chaos

Op een gegeven moment kreeg vader een auto tot zijn beschikking en ik mocht een keer mee naar Arnhem. Er was daar inmiddels heel hard gewerkt aan de wederopbouw. We reden door de stad, die verschrikkelijk gehavend was. Toen naar het eigen huis. Er was een granaat in de zijtuin gekomen, dus die kant van het dak was er af, alles lag open. Het Bras stond kniehoog, daar mocht ik dus beslist niet lopen, er konden no‑ meer granaten liggen. De eetkamerstoelen stonden op het terras. Daar konden we no‑ wel op zitten, verder was het meeste meubilair verdwenen of kapot. De boeken die vader in de kelder had gelegd om to voorkomen dat ze kapot geschoten zouden worden, waren gedeeltelijk nat geweest, deels hadden de Duitsers ook boeken als WC papier gebruikt, ze lagen half afgescheurd naast de WC pot. Een grote chaos was er op onze meisjeskamer. Alle kasten waren leeggehaald en de bodem opengebroken: we zouden er iets verstopt kunnen hebben! De hele vloer lag bezaaid met kaartjes van spelletjes, de ramen waren kapot, een stuk uit de muur.

 

 

Het duurde bijna een jaar voor we weer in het huis konden. Voorjaar 1946 verhuisden we. Ik bleef in Apeldoorn achter om het schooljaar of to maken. In Arnhem werd geleidelijk alles weer gerepareerd en opgebouwd. Na een mooie zomer, toen opnieuw de rozen geurden aan de tuinhekken, ging het gewone leven verder. Ik kon in Arnhem naar de derde klas, maar pas in de vijfde wreekte zich het feit, dat ik de basis van de oude talen en wiskunde in de eerste klas vrijwel had overgeslagen. Dat kostte me dus een jaar zitten blijven. Maar ik was niet de enige, dat jaar moesten we met een man of tien vijf alpha over doen. En het gewone ]even ging verder. Vijf jaar oorlog werd geschiedenis, maar vergeten zullen zij die het beleefd hebben, die tijd nooit.