Gerda
van Griethuysen ‑ Siersema Arnhem,
november 1942 tot en met mei 1945. Als ik over
mijn gymnasium jaren in Arnhem ga vertellen, moet ik beginnen met uit to
leggen, hoe wij char in 1942 terecht zijn gekomen. Wij woonden van oorsprong
namelijk in het Haagse Benoordenhout en in November 1942 moest iedereen, die
geen " werker " in huis had binnen acht dagen vertrekken naar de oostelijke helft van Nederland. Nu
waren wij het verhuizen wel gewend. Mijn Vader werd vroeger veelvuldig
overgeplaatst en wij, mijn Moeder en ik, verhuisden mee. Maar binnen acht
dagen is wel een ander geval. Daarbij kwam nog, dat we in de oostelijke helft
van Nederland helemaal geen familie of kennissen hadden om naar toe to gaan.
Maar onze Dominee bracht uitkomst. Hij regelde voor ons, dat wij bij zijn
Vader, de apotheker Meihuizen in Arnhem, een tijdelijk onderdak konden
krijgen. Daar werd voor mij ook een nieuwe school besproken, het gymnasium,
waar de zoon van apotheker Meihuizen geschiedenisleraar was. Het sloot helaas
niet erg aan op het Lyceum waar ik vandaan kwam, dus werd ik teruggezet naar
de eerste klas. Vervolgens werd er een meisje uit de buurt benaderd om samen
met mij naar school to gaan. Ondanks het
feit, dat we naderhand nog meerdere keren moesten verhuizen, omdat het huis
waar we kamers hadden gehuurd in beslag genomen werd, had ik er eigenlijk een
hele gezellige tijd. De school was wat kleinschaliger dan dat grote Haagse
Lyceum en dat was een hele verbetering, althans voor mij. Er was in de klas
op dat moment een Oosterbeeksen een Velps groepje. Ik hoorde meer bij de
Velpse club en buiten school deden we van alles met elkaar. Naar dansles,
want dat hoorde erbij. Tennissen hoorde ook bij de opvoeding. Lekker zwemmen
en " bootjes pikken " bij het Lathumse Veer. We hadden klasse
avonden en een grote avond. We maakten ons druk met ons eigen krantje "
De Concurrent ". Ook de godsdienstlessen hoorden erbij, compleet met
cijfers voor op het rapport. Zelfs zijn wij een keer met de Dominee op
excursie naar de Heilige Landstichting in Nijmegen geweest. Op deze manier
leek het haast alsof het helemaal niet midden in de oorlog was. Thuis kwamen de
zorgen pas om de hoek kijken, wanneer er geen brieven van mijn Vader bezorgd
werden, of als de post er heel lang over deed vanuit het "
Kriegsgefangenenlager " in Stanislau en later in Neubrandenburg. Ondertussen
waren we met de laatste verhuizing terecht gekomen op de Lawick van
Pabststraat, waar we een hele verdieping konden huren in een groot ouderwets
herenhuis. Er woonde een wat ouder echtpaar zonder kinderen, waarvan de Vader
werkzaam was of werkzaam was geweest bij de Gezondheidsdienst in Gelderland.
Op zolder hadden ze een klein laboratorium met kasten vol met allerlei
geneesmiddelen. Goed rout Tot 17
september 1944 was het levee redelijk goed, maar toen werd het ineens goed
fout. Ik herinner me die stralende Zondag, alsof het gisteren was. Wij warm
bij kennissen bovenaan de van Heemstralaan op de lunch gevraagd en toen we
net met het toetje bezig waren ( een bordje havermoutpap met als versiering
een lepeltje rode jam in het midden ~, |
, hoorden we een enorm geronk van vliegtuigen. Plotseling riepen een
paar jongens op een garagedak " Luchtlandingstroepen in de Betuwe
". Wij renden naar buiten, zagen niets, maar hoorden veel. Even later
riep onze gastvrouw " het water is op, er komt geen water meer uit de
kraan ". Wij wisten toen niet, hoe snel we thuis moesten komen. Daar
vulden we het bad en alle emmers en potten totdat ook ons water op was en er
geen druppel meer uit de kraan
kwam. Wij zijn die dag ettelijke keren met luchtalarm onze schuilkelder in geweest. Die was overigens prima
in orde met stoelen, dekens, wat eten, drinken en een uitgang naar buiten.
Het vluchtkoffertje ging altijd mee, want je wist van tevoren nooit of de
beschietingen wel goed voor ons huis zouden aflopen. Na een paar dagen raakte
bij ons ook het water echt op en moest dat gehaald worden uit de beek van
Sonsbeek, in een emmer, met een houtje erin ( dan klotste het water er niet
overheen! ). Dat water halen was een griezelige toestand. Ettelijke keren,
wanneer het mijn beurt was, kroop ik met emmer en al over straat, bang om
geraakt to worden door kogels of bomscherven. Heel bijzonder heb ik altijd gevonden, die moedige jongen van een
jaar of veertien, die elke middag om een uur of twee met een tas bij ons
kwam, om medicijnen op to halen die op zolder lagen. En elke middag vroeg
onze huiseigenaar weer, wie er nu weer in het Elisabeth Ziekenhuis aan het
opereren waren, de Duitsers of de Engelsen. Maar plotseling kwam hij niet
meer ‑ of het to gevaarlijk werd of iets anders ‑ we zullen bet
wel nooit weten. Uittocht Omdat we op de Lawick van Pabst woonden, zagen we de laatste dagen
de ambulances of en aan rijden, tussen de binnenstad en het Diaconessenhuis.
Er waren witte lakens met een rood kruis over het dak van de ambulances
gespannen en zo hoopten ze, dat ze niet beschoten zouden worden. Auto's vol
met levensmiddelen kwamen ook voorbij, want de pakhuizen in de binnenstad
zaten er vol mee. Bij het Diaconessenhuis werd een gaarkeuken ingericht, waar
iedereen eten kon halen. Een paar keer, wanneer het even stil was om ons
heen, hebben wij dat ook gedaan, maar het was bepaald niet ongevaarlijk. Wat
grote indruk op ons heeft gemaakt, waren de mensen uit de stad, die via het
treinviaduct bij het Willemsplein naar het Diaconessenhuis liepen en riepen:
" Jullie moeten vluchten, want de hele binnenstad staat in brand ".
Een van de laatste dagen hingen er in eens overal pamfletten van de "
Ortskommandantur " met het " Befehl ", dat wij binnen een paar
dagen Arnhem moesten verlaten. Je denkt dan, dat kan toch niet waar zijn,
maar het was wel waar. Zo zijn we de een na laatste dag vertrokken met
volgepakte fietsen, eten, kleren en twee bontjassen, want mijn Moeder zei
zoiets als " Je weet maar nooit hoe en waar we terechtkomen ". Het
was een grote lange en sombere uittocht, richting Terlet. Onderweg passeerden
ons vrachtwagens met krijgsgevangenen, maar ook wagens met patienten uit
Wolfheze onder lakens en met begeleiding. Uiteindelijk kwamen we terecht in Eerbeek. Met zestien man woonden
we tijdelijk in bij de eigenaar van een grote wasserij. We deden er allemaal
wat, maar we hadden ook les. Een ingenieur zorgde voor de wiskunde, een
dominee voor de oude talen en we leerden zelfs een beetje Esperanto. Jaren
later hoorden we dat het onze Rector was geweest, die |
ervoor had gezorgd, dat er zo goed en zo kwaad als dat ging, in
veel gemeenten toch les werd gegeven. In Januari gingen we verder met evacueren. We moesten weg uit
Eerbeek, omdat we een gezinnetje waren, zonder kleine kinderen of bejaarden.
Toen begon er midden in die vreselijk koude winter, die eindeloze huifkarren
tocht in convooi, richting Assen. Wij zijn zeker twee weken onderweg geweest,
want bij elke stop was er wel wat. Paarden werden gevorderd, huifkarren die
besproken waren kwamen niet en ga zo maar door. Onvergetelijk is voor mij nog
steeds, de eerste pleisterplek in Deventer. Daar werden we ondergebracht in
een school met als wasgelegenheid het fonteintje op de gang. ' s Morgens in
alle vroegte, om niet gehoord of gezien to worden, gingen de mannen er heen
in truien en witte onderbroeken met lange pijpen! Tijdens het aankleden was
het net het ` Scheveningse strand, een hele familie stond klaar met de
badhanddoek als verkleedtentje. Beest in de pan Uiteindelijk zijn we zonder ongelukken in Assen aangekomen. Mijn
Moeder had daar gewoond, was op het Nassau College geweest en stond nog
bekend als een hele goede leerlinge. Daar heb ik veel plezier van gehad. Ze
lieten mij er tenminste voorwaardelijk overgaan naar de vierde klas, terwijl
ik zeker de helft van het schooljaar gemist had. Wij woonden er heerlijk en
aten er heerlijk bij vrienden. Zij waren familie van de Directeur van het
Noorder Dierenpark en omdat het dierenvoedsel daar op raakte hadden we vaak
ineens veel eieren of een bijzonder lekker beest in de pan. Zo hebben we best
wel wat meegemaakt, maar honger aan het einde van de oorlog hebben wij nooit
gehad. Eind April werden we bevrijd en in Mei kwam mijn Vader uit
Duitsland terug. Dat was even wennen, als je elkaar in drie jaar niet gezien
hebt. Ik vond hem klein geworden en hij vond van mij het omgekeerde. Al gauw
gingen we naar Arnhem toe om to kijken of onze spullen er nog waren. Behalve de
Perzische tapijten die als " Weihnachtsgeschenk " van de bevolking
van Arnhem voor de getroffen bevolking van het Roergebied, per trein waren
vertrokken, ontbrak er eigenlijk niets, maar was alles heel vakkundig
vernield. Behalve ons porcelein, dat hadden de Duitsers over het hoofd
gezien, vanwege een hele oude kist waarin het verpakt was. Alle opgeslagen
meubels in de binnenstad waren door brand verloren gegaan. Wij gingen echter
weer terug naar ons oude huis in Den Haag, wat helemaal ingericht, vrijwel
voor ons klaarstond, en daar pakten wij snel de draad weer op! Naarden, 3 Februari 2005 G.A.J.M.van Griethuysen‑Siersema. |