FRANK VAN HEUSDEN MIJN JAREN OP HET GYMNASIUM Mijn schooltijd op het Arnhemse Gymnasium had
waarschijnlijk op de eerste dinsdag van september 1939 in het oude gebouw aan
de Bovenbeekstraat moeten beginnen, maar kort daarvoor belde de rector op om
to vertellen, dat de school gevorderd was door het leger en dat er soldaten
in zaten. Voor mij betekende dit nog wat extra vakantie in de bossen rondom
ons grote huis achter de Geneeskundige Badinrichting in Laag Soeren, waarvan
mijn vader geneesheer‑directeur was. Maar goed, een aantal dagen later kwam het er
toch van. Dus om 6 uur opstaan, fietsen naar Dieren en dan met de GTW‑bus
naar het Velperplein in Arnhem. Voorlopig leidde ik het normale leven van een
eerste‑klasser uit die jaren: 8 uur per week Latijn van Jonkers, 5 uur
Frans van De Kok, 4 uur wiskunde van Vredenduin enz. Dat er in Polen en bij
de Maginotlinie gevochten werd, was voor een jongen van twaalf uit het
neutrale Nederland wel interessant, maar ook weer heel ver weg. In Arnhem kon je alleen "zien" dat andere
landen oorlog voerden, doordat je dienstplichtige Nederlandse soldaten zag bij de
Willemskazerne, als je voor tekenen of gymnastiek liep naar de iets minder
oude HBS‑A aan het Willemsplein, want daar kregen we die vakken. Of
wanneer je in de tweede pauze het verse warme saucijzenbroodje, dat je voor 12 cent bij
Krazenberg gekocht had, op straat vlakbij de kazerne liep op to eten. Ons
oude gebouw uit 1879 had namelijk geen speelplein en je zwierf in de twee
pauzes lekker door de binnenstad. De strenge winter 1939/1940 betekende sneeuw en
schaatsen. Het Gymnasium organiseerde zelfs een schaatstocht op het Apeldoorn
Dierens kanaal, wat voor mij als Soerense jongen natuurlijk bijzonder leuk
was: de school kwam naar mijn dorp en ik hoefde niet naar Arnhem! April 1940. De Duitse aanval op Denemarken en
Noorwegen. We holden in de pauzes naar het kantoor van de Arnhemse Courant in
de Koningstraat om daar de laatste communiques to lezen. Voelden we al nattigheid? Mijn vader deed dat wel
en volgens hem zouden "ze" zeker komen. Op donderdag 9 mei kreeg ik
strafwerk van Ypes, omdat ze mijn als huiswerk gemaakte les uit
"Taalgroei" niet accepteerde: het was onleesbaar; ik had het
namelijk geschreven in de hobbelende bus naar Dieren. Zaterdag 11 mei
inleveren! Het strafwerk is nooit gemaakt en Ypes heeft er ook nimmer naar
gevraagd. Daad
van verzet Na een week of drie begon de school weer. De
Willemskazeme werd nu bevolkt door de SS , in de straten liepen Duitse
militairen en soms ook nog een Nederlandse, voor wie de eersten dan
salueerden. Waren er nog saucijzenbroodjes van Krazenberg vooraan de
Bovenbeekstraat? Was de oorlog een onderwerp van gesprek tussen ons eerste‑klassers
of hadder‑ we het gewoon over de repetities voor het overgangsrapport? Ik ging over en kwam in klas 2A, een van de twee
parallelklassen. Een enkeling was blijven zitten, maar verder zat iedereen er
in, ook Lenie Pinto. In de vroege herfst bedachten we een daad van verzet:
drie meisjes in onze klas waren namelijk proDuits, dwz ze hoorden tot zulke
families. We wilden een patriottisch teken geven. Dus: we gingen die drie
boycotten, ofwel we negeerden ze. Maar al binnen enkele dagen hoorden we via
een Arnhems moedercircuit, dat twee van die drie eigenlijk helemaal niet zo
pro waren en met hen gingen we toen weer normaal om. Maar de |
derde, die in de Jeugdstorm zat, leidde van die
tijd of een geisoleerd bestaan, alhoewel ik me geen pesterijen van onze kant
kan herinneren. Nu nog iets daarover aan haar vragen gaat niet meer, want ze
is in het voorjaar van 2004 gestorven. Deed ik verder iets bijzonders? Eigenlijk niet,
alleen droeg ik op mijn jas een roodwit‑blauw speldje met in het
vergrote witte gedeelte een gouden Nederlandse leeuw. In de bus tussen Arnhem en Dieren zaten
natuurlijk ook vaak Duitse soldaten. Hun uniformen hadden een raar luchtje,
maar ze gedroegen zich als normale passagiers. Een keer voelde een van hen
zich door een jongen geprovoceerd en greep hem bij zijn haren, razend. De
andere soldaten susten hem: "Mensch, ruhig bitte". Ook heeft een
Nederlandse sociaal‑socialist, die naast me zat geprobeerd mij met
fraaie propagandaboekjes om to turnen, maar ik hield me op de vlakte. Statenlaan In het begin van 1941 betrokken we het prachtige
nieuwe gebouw aan de Statenlaan. Wij, busleerlingen, stapten toen uit in de
Steenstraat bij de Velperpoort. Natuurlijk was er nooit een bus op tijd, want
ze reden op houtgas, heel langzaam en soms haalden ze maar net de bult van de
Ernst Casimirlaan (die heet nu gewoon Velperweg). Soms stapten HBS‑ers
en Gymnasiasten in ware zelfopoffering daar uit om de overvolle bus lichter
to maken. Een aangenaam bijverschijnsel was dat zij daardoor zeker to laat
voor de overhoring van het eerste uur zouden komen! In de klas spraken noch
de leraren, noch de leerlingen ooit over politiek, vanwege het NSBmeisje, al
zal er wel eens een bedekte opmerking zijn gemaakt. De derde klas bestond nog maar uit een groep.
Lenie Pinto en Saja Zwartenberg uit 2B waren er toen niet meer bij. Hoe
reageerden we? Geen sterveling van ons kon zich toen voorstellen, wat er door
de Endlosung met hen zou gebeuren. In de zomer van 1941 kenden we zelfs dat
woord nog niet. We kregen een nieuwe rector, die niet met zich
liet spotten. Op de tweede of derde dug van zijn functioneren dreef hij ons met
zware krachttermen de grote trap af, toen wij ons aan het eind van een gauze
"normaal pratend" naar boven begaven. Later heeft hij aan een
kennis verteld, dat hij dacht dat wij in opstand waren gekomen. Wij
busleerlingen kregen ook al heel snel de destijds omineuze kreet
"saboteurs" naar ons hoofd, toen we in het vizier van Van der Heyde
waren gekomen, op ons dooie gemak kuierend naar school. Een meisje uit Dieren
liep namelijk wat mank en de jongens begeleidden haar uiterst hoffelijk. De
heren kregen een strikt verbod daarvoor en dus zetten bus‑ en
klasgenoot Thijs Lichtendahl en ik elke dug een demonstratieve spurt in,
zodra we in het zicht van de school waren gekomen, dus na de Boulevard. Maar het eigenlijke schoolleven ging in dat jaar
heel gewoon door. We begonnen dus in de derde klas ‑ met Engels,
leerden Schwere Worter, onregelmatige Latijnse, Griekse en Franse
werkwoorden, hielden bij Ypes spreekbeurten. Juffrouw Vrijdag had geen moeite
met ons, hoewel juist zij Duits gaf, in tegenstelling tot de Prop,die dat op
sommige momenten wel had. Mijn nicht Ellen Schaap trok soms een zelfgebreide
rood‑wit‑blauwe trui aan, in de hoop, zo zei ze, dat de Prop een
rolberoerte zou krijgen. Hij had immers de naam pro‑Duits to zijn. Ook toen was de winter, dus die van 1941/1942,
heel koud en ik herinner me fietstochten in de vroege ochtend naar Dieren met
‑20'. Na een zware sneeuwval was het trouwens de vraag of je het
Dierense busstation wel kon bereiken, want je was afhankelijk van een
primitieve sneeuwschuiver die door een paard getrokken werd. De reistijden
waxen heel lung en van een sociaal leven kwam daardoor nauwelijks iets
terecht. |
In de zomer van 1942 vorderde de bezettende
macht het Soerense kuuroord en het veranderde in een SS‑Erholungsheim.
Mijn vader verdween daar en begon op goed geluk een rheuma‑praktijk in
Arnhem in ons huis aan de De la Reystraat in Arnhem, dat hij voor f.100.‑
in de maand had kunnen huren. Praktijkruimte in het Gemeenteziekenhuis was
destijds niet beschikbaar. Maar... we woonden in een stad! Voor een jongen
van 15, die altijd in volle vrijheid op een dorp geleefd had, een
verschrikking! Dansles
en Oude Geschiedenis En dan moest je ook nog naar dansles, bij
Wensink, zo besloten mijn moeder en onze buurvrouw, mevrouw Van Erp Taalman
Kip. Maar j a, na korte tijd zat ik er zelfs op twee! Die vreugde duurde
overigens maar een seizoen, `42/'43. Toch, oorlog of geen oorlog, we kregen in de
vierde, volgens het toenmalige curriculum, drie lesuren per week Oude
Geschiedenis van Jonkers. Hij wijdde ons in in het oude Babylonie, Egypte,
Hellas en Rome. Hij gaf ons een notie van Griekse filosofie en vertoonde
dia's van de Griekse bouwstijlen. Voor mij was dat alles fascinerend. Toen
ikzelf in mijn laatste jaar als leraar geschiedenis les gaf aan twee Gym‑4
klasen, besteedde ik een minimum aan tijd aan de verplichte staatsinrichting,
ma ar een maximum aan Egypte en de Soemeriers. Daarnaast begon je, ook in de vierde, met
Homerus en de classicus in hart en nieren Zuidweg, leerde ons veel over beeldspraak
en stijlfiguren, zelfs het bahuvrihicompositum (komt uit het Sanskriet). Je
begon met scheikunde van De Graaf en ook daar: WETENSCHAP! Toen er een keer
luchtalarm was, weigerde hij met ons in de gang to gaan staan, zoals
eigenlijk moest en zei: "ik ga door met de les, en als er een bom op
mijn kop valt, sterf ik de schoonste dood, getroffen al werkend aan de
intellectuele verheffing der mensheid". Bij alle moderne talen begon het onderwijs in de
literatuur, maar uit het boek over de Duitse literatuurgeschiedenis waren
alle bladzijden waarop iets had gestaan over Joodse schrijvers verwijderd.
Deze censuur dateerde overigens al uit 1940, toen we ook in de herfst onze
Tjeenk Willink agenda moesten inleveren, omdat daar een Woord van H.M. de
Koningin aan de Jongeren in stond. Die tekst heb ik daarvoor in een schrift
waar ik foto's van oorlogsschepen in plakte, met Griekse letters
overgeschreven. In dat jaar werd het duidelijk, dat het voor mij
5 alpha en niet 5 beta moest worden en dat vijfde leerjaar, dus de cursus
`43/'44, had iets heel bijzonders. Je wist van de ellende met Louis Hartman,
je beleefde het dat een oudere klasgenoot zich moest melden voor
Arbeitseinsatz in Oost‑Pruisen, je las in een illegaal blaadje in
januari '44 de eerste echt betrouwbare berichten over de Endlosung (het Rode
Leger had toen het meest oostelijk gelegen Vernichtungslager bereikt) en
ondertussen beleefde het schoolleven door een bezield AGB‑bestuur
paradoxalerlerwijze een climax. Er kwamen allerlei clubs, voor literatuur, kunst,
bridge enz. De groepsfoto van juni 1944,die in het laatste boek over het
Gymnasium staat, laat alle leerlingen zien die of in het AGB‑bestuur
zaten of in de leiding van een van de clubs. Het betekende in feite:
bijeenkomsten bij een van ons thuis in de avond en zorgen dat het niet to
laat werd, want om I l uur begon de Sperrzeit! Waarschijnlijk wilden we
bewust zelf vorm geven aan onze kijk op de wereld, toen er "in het
openbaar" zoveel niet meer kon en mocht vanwege de Cultuurkamer. De generatie
van onze ouders was trouwens net zo enthousiast bezig met het organiseren van
huisconcerten en toneelavonden door kunstenaars die niet "getekend"
hadden. |
Het werd zomer 1944. We zwommen nog in de Rijn
bij Oosterbeek, maar dat hield op toen Lockheed Lightnings de spoorbrug
gingen beschieten. De invasie, we spraken er over in de pauzes, maar we
werkten gewoon door voor het overgangsrapport, ook al kenden we de problemen
waar degenen die in dat jaar eindexamen deden, mee to maken kregen door de
gesloten universiteiten en de Arbeitseinsatz. Dolle
Dinsdag De zomervakantie begon en ik kon gaan logeren
bij een oude studievriend van mijn vader, die huisarts was in Barsingerhorn
bij Schagen in de kop van Noord Holland. Een totaal andere wereld dan
Gelderland. Later gingen we met het hele gezin naar een oom en tante, die
even buiten Garderen woonden. Daar zagen we op een dag honderden
bommenwerpers in de lucht manoeuvreren en hergroeperen voor een grote aanval
op het vliegveld Deelen. Een van die toestellen werd geraakt door de Flak en
ontplofte. Zo zag je wat oorlog eigenlijk betekende. In het begin van september zaten we weer in de
klas, maar die eindexamengroep telde, alpha's en beta's samen, nog maar 18
leerlingen, van wie er 10 het in 66n ruk zover gebracht hadden. Dat was 25%
van de goede 40 die in 1939 in de eerste hadden gezeten. Het waren de dagen
na Dolle Dinsdag en de Engelsen naderden onze zuidgrens. Je ging beseffen dat
v66r onze bevrijding de oorlog letterlijk over ons heen zou moeten rollen en
wat zouden we dan meemaken? Er begonnen geruchten to circuleren over
gedwongen spitten voor de Wehrmacht en het zou niet alleen om Deckungslocher
gaan. Op een ochtend kwam de rector de klas binnen en vertelde, dat er een
razzia verwacht werd en dat de jongens daarom maar naar huis moesten gaan. Ik
pakte dus mijn fiets en reed via de binnenstad naar het spoorwegviaduct over
het spoorwegemplacement bij de Oranjestraat en ging vandaar naar mijn huis in
de De la Reystraat, denkend: "Dat wordt dus thuis zitten tot de bevrijding". Evacuatie Het liep anders. De luchtlandingen kwamen en we
moesten evacueren. Mijn oom in Garderen verleende ons onderdak en in plaats
van drie weken, zoals we in het begin dachten, zou het tot juni 1945 duren
voordat we weer naar Arnhem konden terug keren. Mijn werk daar bestond in de
eerste plaats uit bomen vellen met mijn oom, stammen in blokken zagen en die
dan kloven met de langsteelbijl. En daarnaast proberen je kennis op peil to
houden. Mijn oom en tante hadden nogal veel boeken en zo las ik Gone with the wind (1000 blz Engels), Marie
Antoinette van Stephan Zweig (600 pag. Duits) en een aantal kleinere Franse
boeken. Zelfs beschikte ik over een Homerus, die de dominee van Garderen me
geleend had. Op 18 april 1945 werden we door de Canadezen
bevrijd, maar voorlopig moesten we in Garderen blijven. Gelukkig stond ons
huis in Arnhem er nog, mijn vader kreeg een functie bij het Rode Kruis en in
het begin van juni konden we teug. Er woonden toen nog maar zo'n 6000 mensen
in de stad en je mocht nog niet onder de Zijpse Poort door naar de
binnenstad. Een aantal weken later riep Van der Heyde de zesdeklassers die to
bereiken waren bij zich en verkondigde dat we maar weer eens aan de slag
moesten. Als ik ergens geen zin in had, dan was het dat wel! Gelukkig nam
Harer Majesteits regering een doortastend besluit: iedereen die in een
eindexamenklas had gezeten, kreeg een diploma. Na een paar dagen kon ik
meerijden met een vrachtauto naar het westen om in de eerste plaats op de
terugweg meubels van de familie uit Leiden mee to nemen en ook om me to
orienteren op de studie geschiedenis. Uiteraard was een "permit" om
verder to mogen reizen dan Renswoude, in mijn bezit. |